Het woord ‘ziel’ roept vragen op. Wat is het? Wat betekent het in de Bijbel? Het begrip is soms te herleiden tot specifieke woorden in de Bijbel, zoals het Hebreeuwse woord nefesj en het Griekse woord psyche, maar of die woorden met ‘ziel’ vertaald moeten worden, hangt onder andere af van wat wij daar in onze taal mee bedoelen. Vaak denken wij aan zoiets als ‘innerlijk’, ‘je diepste kern’ of ‘het ik’ dat de dood van het lichaam kan overleven. In Matteüs 10:28 wordt ook het woord psyche gebruikt. Deze tekst geeft de indruk dat de ziel niet samenvalt met het lichaam: als God het wil, kan de ziel voortleven na de dood van het lichaam. In de hedendaagse westerse cultuur heerst juist de opvatting dat de materiële, fysische en tijdruimtelijke werkelijkheid de enige werkelijkheid is (Lichaam en geest). Daardoor proberen we onszelf ook zo veel mogelijk fysiek te begrijpen. Als de Bijbel stelt dat de mens meer is dan een lichaam, of spreekt van een ziel, dan kan de moderne lezer zich afvragen: bestaat die ziel wel? Zijn wij niet ons lichaam? Zorgt zo’n onderscheid tussen ziel en lichaam niet voor een onderwaardering van mijn lichamelijke bestaan? En, hoe kan iets dat niet zichtbaar en tastbaar is de dood overleven?

Traditie

Dat de mens een ziel heeft die wellicht zelfs na de dood bleef bestaan, was in grote delen van de geschiedenis van de mensheid vanzelfsprekend, ook in filosofische stromingen in de omgeving van het vroege christendom. De kerkvaders van de eerste eeuwen na Christus voerden intensieve gesprekken met tijdgenoten die verschillende ideeën hadden over de mens, het universum en God. Vaak waren ze het erover eens dat de mens een ziel heeft. Maar de kerkvaders wezen wel op het verschil tussen Gods wezen en dat van de mens: de ziel is niet een deeltje van God, zoals filosofische stromingen als de gnostiek beweerden. Bovendien legden ze de nadruk op het christelijke geloof in de opstanding van het lichaam. De christelijke opvatting van de mens werd gekleurd door de positieve waardering van de aardse schepping en het lichaam. Toch werd het lichaam ook binnen het christendom soms ondergewaardeerd. Dit concept van de ziel hielp bij het verklaren van de menselijke cognitieve vermogens (er werd bijvoorbeeld gedacht dat het verstand en/of het gevoel gevestigd waren in de ziel). De ziel werd ook gezien als drager van iemands persoonlijke identiteit in de tijd tussen sterven en opstanding. Die gedachte is te vinden bij Augustinus (354-430), Thomas van Aquino (1225-1274) en Calvijn (1509-1564), christelijke denkers die zowel door Bijbel als ook door Griekse filosofen als Plato en Aristoteles geïnspireerd waren.

Moderne filosofie en theologie

In de twintigste eeuw hebben de Bijbelwetenschappen met behulp van nieuwe onderzoeksmethoden en nieuwe filosofische uitgangspunten gekeken naar de betekenis van het Hebreeuwse woord nefesjen het Griekse woord psyche. Wijzen die woorden op de ziel als een onsterfelijke kern die het lichaam overleeft? Tekstuitleggers en vervolgens ook vertalers denken dat dat minder het geval is dan vroeger werd gedacht, zeker als het om nefesjin het Oude Testament gaat. Dat kan bijvoorbeeld ook betekenen: ‘keel’ (zoals in Jes. 5:14; Ps. 107:5; Hab. 2:5), ‘verlangen’ (Deut. 12:15; 12:20), ‘leven’ (Deut. 12:23; Lev. 17:11; Gen. 9:4) en zelfs ‘lijk’
(Num. 5:2; 6:11; 19:11). In de NBV21 en vooral de Bijbel in Gewone Taal komt het woord ‘ziel’ dan ook niet vaak voor. In vertalingen die graag zo veel mogelijk een Hebreeuws of Grieks woord op dezelfde manier (‘concordant’) vertalen, komt ‘ziel’ nog wel vaak voor, zoals in de Naardense Vertaling en de Herziene Statenvertaling.

Van God afhankelijk

Het is dus niet duidelijk te bepalen wat ‘ziel’ is. Dat de mens in lichaam en ziel, in heel zijn wezen verbonden is met God zien we in de ‘levende ziel’ die de mens wordt bij de schepping(Gen. 2:7). Tegelijk spreekt de Bijbel verschillend over persoonlijke, niet-lichamelijke aspecten van het menselijk leven. Zo blijkt op uiteenlopende manieren dat ‘een ziel’, ‘het zelf’ of ‘de diepste kern van de mens’ de dood overleeft, zoals in Matteüs 10:28 (en bijvoorbeeld in Hebr. 6:19; 10:39; Jak. 5:20; 1 Petr. 2:11; Op. 6:9; 20:4). Het idee van een onderscheid tussen lichaam en ziel helpt om dit te kunnen verwoorden. De ziel is geschapen door God en is van God afhankelijk in leven en sterven. God heeft macht over lichaam en ziel. Het lichaam doet Bijbels gezien volledig mee in het mens-zijn. Dat wordt onderstreept door het nieuwtestamentische geloof in een opstandingslichaam. Of je een ‘reëel ik’ hebt, of bent, dat de dood van dit lichaam overleeft, is niet te bewijzen. Daarmee heeft het moderne probleem met een ziel die dit lichaam kan overleven veel weg van het moderne probleem met God: het past niet in een gesloten wereldbeeld.