Het juridische principe ‘oog om oog, tand om tand’ komt enkele malen voor in de Bijbel, eenmaal abstract geformuleerd als ‘Wanneer iemand letsel toebrengt aan een ander, moet hem hetzelfde letsel worden toegebracht’, met de uitleg ‘een breuk voor een breuk, een oog voor een oog, een tand voor een tand’ (Lev. 24:19-20). Dit principe van wederkerigheid werd net zo geformuleerd in wetboeken van de Soemeriërs en Babyloniërs (2000-1600 voor Christus). De Romeinen noemden het principe talio, afgeleid van talis, ‘evenredig’, en beschouwden het ius talionis(‘recht van evenredigheid’) als een gepasseerd stadium in hun strafrecht. Zo dacht het latere jodendom er ook over.

Letsel

Bij letsel werd bijna altijd deze harde talio vervangen door een vergoeding in geld, en sommige wetboeken geven ‘tarieven’, met een eigen bedrag voor elk lichaamsdeel. Maar koning Hammoerabi van Babylonië stelt hier een grens aan en begint toch met talio: ‘Indien een man het oog van een geboren burger blind maakt, dan zal men zijn oog blind maken’. Hierbij is met ‘een geboren burger’ iemand uit de elite bedoeld. In de volgende wet gaat het om een gewone burger en dan geldt een bedrag in zilver. Mogelijk was dit zo streng omdat het vergoeden in geld voor de rijken te gemakkelijk was, wat leidde tot ongelijkheid. Hier vormt de talio dus geen ‘barbaarse’ gewoonte, maar heeft die juist rechtvaardigheid als doel. Wetboeken noemen ook andere geblesseerde lichaamsdelen, en bestraffen die verwondingen met boetes (bij tand, neus, oor enzovoort) maar ook met ‘op de wang slaan’, wat vooral een teken van belediging was.

Moord

Moord wordt met de dood bestraft. ‘Wie bloed van mensen vergiet, diens bloed wordt door mensen vergoten,’ zegt God na de zondvloed (Gen. 9:6). Hier geldt ook de talio, geformuleerd als ‘leven voor leven’ in Exodus 21:23, Deuteronomium 19:21 en 1 Koningen 20:39. Opzet, ‘met voorbedachten rade’, wordt onderscheiden van dood door een ongeluk. De wetten geven hiervan veel voorbeelden. Bij moord kon een vergoeding, ‘losprijs’, worden overeengekomen en bij doodslag kon de dader asiel zoeken in een vrijplaats. Die bepalingen eindigen echter steeds met een herinnering aan het strenge principe over moord (Num. 35:31-34; Deut. 19:11-13). Het was aan de familie om te bepalen of de moordenaar gedood werd of dat er betaald werd; die keuze bestond in Israël en bij andere volken. Zo had koning Saul de Gibeonieten gedood en David moest dat goedmaken. De Gibeonieten zeggen dan: ‘Wij willen geen recht doen gelden op het goud en zilver van Saul en zijn familie en we hebben het recht niet om iemand uit Israël te doden,’ en concluderen: ‘Lever zeven van zijn mannelijke nakomelingen aan ons uit, dan zullen wij die (…) terechtstellen en ophangen’ (2 Sam. 21:4,6). Ook in Ex. 20 zien we een vorm van collectieve aansprakelijkheid: ‘Als ouders Mij haten en zondigen, roep Ik hun kinderen daarvoor ter verantwoording, tot in het derde en vierde geslacht’. Dit oude principe was ook bij de omliggende volken bekend. Later wordt het bestreden, in Deuteronomium 24:16 en Ezechiël 18:20 wordt gezegd dat kinderen niet gestraft mogen worden voor wat hun ouders hebben misdaan, en omgekeerd. Dit wordt nagevolgd door koning Amasja (2 Kon. 14:6). Wanneer mannen vechten en daarbij een zwangere vrouw raken met een miskraam als gevolg, dan volgt vergoeding. Maar als de moeder zelf sterft, geef je ‘een leven voor een leven’ (Ex. 21:22-23; Het beginnend menselijk leven). Ter verduidelijking volgt de regel ‘oog om oog …’ (24-25). Andere wetboeken uit het Oude Nabije Oosten zeggen in zo’n geval dat de dochter van de dader of hijzelf gedood moet worden.

Valse beschuldiging

Vals beschuldigen valt ook onder talio: wie dat doet, moet de straf ondergaan die het vermeende slachtoffer zou hebben gekregen. Ook Hammoerabi en eerdere koningen volgden deze regel. In Deuteronomium 19:18-21 geldt het voorschrift om ‘anderen af te schrikken’ en eindigt met de formule ‘een leven voor een leven, een oog voor een oog …’

Nieuwe Testament

Het ‘oog om oog, tand om tand’ bedoelde een cirkel van wraak tegen te gaan en disproportioneel geweld te voorkomen. Toch keert Jezus zich ertegen in de Bergrede: verzet je niet tegen wie kwaad doet; wie je op de rechterwang slaat (teken van belediging), keer hem ook de linkerwang toe (Mat. 5:38-39). Het herinnert aan: ‘Laat hij zijn wang bieden aan wie hem slaat, laat hij verzadigd raken van hoon’ (Klaagl. 3:30). Jezus’ pleidooi om ‘zeventigmaal zevenmaal’ te vergeven (Mat. 18:22) is zelfs een complete omkering van de ongebreidelde wraakzucht zoals verwoord door Lamech, de zoon van Kaïn (Gen. 4:24). Ook volgens Paulus (Rom. 12:19) en Petrus (1 Petr. 2:19; 3:9) dienen gelovigen zichzelf niet te wreken als hun onrecht wordt aangedaan, maar mogen zij hun zaak in handen geven van God die oordeelt. Wie vandaag recht wil doen aan de Bijbel, zal ook op deze lijn van toenemende humanisering moeten letten in plaats van het boek onder verwijzing naar losse oog-om-oog-teksten als primitief weg te zetten.