Al sinds de oudheid wordt Genesis 1:1-2:3 gelezen in de context van wat de lezer vanuit de eigen omgeving wist en weet over het ontstaan van de wereld. De Joodse denker Philo van Alexandrië, een tijdgenoot van Jezus, benadrukte in zijn uitleg vooral hoe het zichtbare voortkwam uit het onzichtbare. In navolging van Basilius de Grote (330-379 na Christus) combineerden kerkvaders Genesis 1 met de Griekse natuurfilosofie bij het schrijven van een hexameron (letterlijk: ‘zesdaagse’), een beschouwing over de kosmos, mens en God in de vorm van een commentaar op de zes dagen in Genesis 1. Later leidde het besef dat de aarde en het heelal oud zijn tot een lezing waarin de dagen staan voor tijdperken. Recent zei Heino Falcke, een van de astrofysici die in 2020 als eersten een foto maakten van een zwart gat, dat Gods woorden ‘Laat er licht zijn’ (Gen. 1:3) en wat erop volgt voor hem als gelovige wetenschapper uitdrukken welk wonder zich bij het begin van de kosmos in de oerknal heeft voltrokken.
Interpretaties
Hoe begrijpelijk het ook is dat geloof en wetenschap op deze manier worden verenigd, de vraag blijft waarvoor de scheppingsdagen volgens de tekst zelf staan. Sommige Bijbeluitleggers proberen de tekst zo letterlijk-historisch mogelijk te interpreteren, als beschrijving van de schepping van alles in zes concrete dagen, zo’n zesduizend jaar of veel langer geleden. Een andere bekende uitleg is dat Genesis 1-11delen uit de mythen van de volken rondom Israël over het ontstaan van de aarde overneemt om een eigen oud-Israëlitische ontstaansmythe te formuleren. Genesis 1 is dan opgesteld als inleiding op dit geheel, maar moet niet als historische waarheid worden gelezen. Het bezingt in priesterlijke taal de grootheid van God de schepper en komt uit bij de sabbat. Volgens een derde interpretatie zijn de zeven dagen van de goddelijke werkweek een literair kader om te vertellen wat eigenlijk niet kan worden beschreven. Een recente variant hiervan is de opvatting dat Genesis 1 de schepping van de wereld beschrijft als een tempel die in zes stappen wordt gebouwd en op de zevende dag wordt ingewijd.
Vorm
Elk van deze interpretaties wijst op elementen die inderdaad in Genesis 1:1-2:3 aanwezig zijn. God schept de hemellichamen weliswaar pas op de vierde dag, maar de vertelling lijkt toch uit te gaan van gewone dagen. Tegelijk vormen een aantal elementen in de tekst een belemmering voor een letterlijke lezing. Er is een dreigende chaos die wordt omgevormd tot een leefbare wereld (Gen. 1:2), het water van de oervloed bevindt zich zowel onder de aarde als boven het hemelgewelf (Gen. 1:6-7), en zon, maan en sterren worden de ‘grote’ en ‘kleine lichten’ genoemd. Dit om te voorkomen dat ze als goden worden vereerd. Het hoofdstuk maakt dus volop gebruik van beelden uit het Oude Nabije Oosten. Tegelijk zijn die zo aangepast dat het hele scheppingswerk wordt toegeschreven aan de ene God van Israël.
Op eenzelfde manier werkt het ook met het literaire motief van ‘zes plus één’, dat verder ook voorkomt in bijvoorbeeld Exodus 24 en Jozua 6 en in teksten uit Mesopotamië en Ugarit. Het kunstproza van Genesis 1 zit vol herhalingen die net niet helemaal regelmatig zijn. Het motief ‘zes plus één’ krijgt eerst vorm in dag 1-3, waarop de basiselementen van de kosmos worden geschapen. Op dag 4-6 worden die elementen met hemellichamen, planten en levende wezens gevuld. Daarna maakt dag 7 duidelijk wat het doel is van Gods omvorming van de chaos: alles in deze veilige leefwereld voor de mens bestaat tot eer van God. De mens zelf is bestemd om andere schepselen te dienen als Gods vertegenwoordiger –want dat is de betekenis van de woorden dat de mens geschapen is ‘als Gods evenbeeld’ (Gen. 1:26-27).
Ouverture van de wereld
Genesis 1:1-2:3 vormt de inleiding op een verhaal dat via de lijn van geslachten in Genesis 5 en 11 (Genealogie en familie) doorloopt tot aan Abram. Tegelijk zijn de taal en vorm ervan totaal anders dan wat er volgt. Het kader van de dagen en de climax op de zevende dag zijn hierbij van groot belang. Gods rusten op de zevende dag is nog geen sabbat en de Israëlitische week is gebaseerd op de schepping en niet omgekeerd (Ex. 20:11; 31:17). Maar uit dit Bijbelgedeelte concluderen dat hier zes historische dagen worden beschreven, gaat voorbij aan het kunstproza en de ordenende rol van het ‘zes plus één’. Dit literaire motief is niet zozeer een uiting van de chronologie van Gods machtige scheppingswerk, maar meer van de volheid en cultische strekking ervan. De scheppingsdagen maken Genesis 1 tot een ouverture van het verhaal van Gods weg met de wereld, met veel motieven en thema’s die later worden uitgewerkt.